zondag 5 december 2010

Podere Benelli

Je hebt overnachtinghotels en je hebt de Podere Benelli (1). Als Dante het gemiddelde Novotel zou plaatsen in de vierde cirkel van de hel, dan zette hij vermoedelijk de Podere Benelli bovenop de louteringsberg. Tenzij Dante gek was, wat niet geheel onwaarschijnlijk is.

Beide (Podere Benelli en Novotel, niet Dante, want die was de weg gewoon helemaal kwijt) zijn gemakkelijk vanaf de snelweg te bereiken, maar daar houdt de overeenkomst wel op. Toch zou je eens kunnen overwegen als je op doorreis bent dieper Italië in om de Podere voor een of enkele nachten aan te doen. Dat kan heel goed als je via de A15 van Parma naar La Spezia Italië doortrekt. Neem de afslag Pontremoli, in het noordelijkste puntje van Toscane, en binnen een paar minuten beland je, boven op de berg, bij de Podere. Gewoon, zodra je de afrit af bent, tien meter naar rechts, dan links afslaan een landweggetje in en de bordjes volgen naar de borgo Oppilo waar de Podere gevestigd is. Met wat goede wil zou je kunnen zeggen dat de borgo de Podere is, maar dat is niet helemaal waar, want er wonen ook nog wat andere gezinnen. Een groot deel van de borgo behoort echter tot het bezit van meneer Benelli.

In 1898 hebben zijn voorouders daar hun boerenbezit verworven, en een aantal jaren geleden is meneer Benelli in zijn voorouderlijk bezit (na een loopbaan in een onduidelijke andere richting) zich gaan bezighouden met wijn en zwijn (in deze volgorde van importantie) en daar beleeft hij grote voldoening aan. Om het preciezer te benoemen: druiven tot wijn transformeren, ander boerengedoe (er worden jaarlijks enkele varkens op ambachtelijke wijze tot salume en aanverwante zaken omgetoverd), gasten huisvesten in enkele gastenkamers (B&B genaamd) en tenslotte, in een fraaie combinatie van het bovenstaande, gasten en bezoekers de traditioneel bereide producten laten proeven. Dat laatste heet degustazione, en dat moet je vooral uitproberen als je eenmaal in Oppilo bent aangeland.

Op het wereldwijde web zwerft een jonge Italiaan rond die zich met enkele van zijn vrienden heeft gebombardeerd tot gastronauten en uit dien hoofde door het land zwerft op zoek naar plaatsen om lekker te eten en te drinken. Een leuke woordspeling, overigens (ook al raakt hij terminologisch in de war door gastronauten met Jason en het Gulden Vlies op een hoop te gooien, wat een taalkundig correcte argonaut hem vast kwalijk zal nemen). Ook hij heeft de podere gevonden, blijkens zijn ontboezemingen op de babbelsite viaggi.ciao.it, en het is hem heel goed bevallen. Vol lof is hij over Signore Benelli en het lucullisch (of is het luculliaans, de Wikipedia geeft geen uitsluitsel, dus dames en heren gastronautische classici/ae: doe uw best!) maal dat hij kreeg voorgezet (“Il pasto è decisamente luculliano”).

De foto’s van zijn hand die een en ander moeten ondersteunen zijn van een ontroerend slechte kwaliteit. Een kunst op zich, gezien de mogelijkheden van de hedendaagse digitale camera’s, ook dat moet gezegd worden. Het zal te maken hebben met de inname van teveel pollera en/of durella, want daar nodigt de degustazione wel toe uit.

Alleen zelfbeheersing houd je op de been, hebben we uit eigen ervaring mogen ondervinden, je wordt niet tegengehouden bij het consumeren. Integendeel, ook signore Benelli zet zijn enthousiaste toelichting over zijn wijnen regelmatig kracht bij door een glas voor zichzelf in te schenken, terwijl intussen de schalen met hapjes binnen worden gedragen. Drinken gaat in Italië altijd samen met eten, en daar wordt niet op een dozijn hapjes meer of minder gekeken. Als vegetariërs bedankten we vriendelijk voor de salume, en dat gaf aanleiding tot talloze ‘mi dispiaces’ van de zijde van de gastheer, omdat hij deze mogelijkheid niet voorzien had. Maar binnen no time werd deze onvolkomenheid rechtgezet en stonden de schalen zonder varkensbestanddelen op tafel naar ons te glimlachen. Mooi trouwens, die prachtige ouderwetse Berkel-snijmachine die in het proeflokaal staat en nog dagelijks wordt gebruikt. Een soepel wonder van mechanische techniek, werkend op louter handkracht!

Één nadeel weet de gastronaut slechts op te sommen over deze hemelse plek, en die is ook weer betrekkelijk:  il posto è in sè molto piccolo e l'agriturismo per i suoi proprietari è più un Hobby che un lavoro vero e proprio e quindi spesso quando si chiama per prenotare ci si sente rispondere frasi stile: "ho già aperto per una cena ieri sera e oggi non ho voglia di lavorare"...praticamente quello che tutti sognano di poter rispondere (de plek zelf is tamelijk klein en voor zijn eigenaren meer een hobby dan echt werk en derhalve krijg je vaak als je wilt reserveren een antwoord in de trant van: ik was gisteren al open voor een avondmaal en heb vandaag geen zin om te werken” … eigenlijk iets dat iedereen droomt te kunnen antwoorden).

En ach, vermoedelijk valt dat ook wel weer mee als je je aanmeldt voor een paar overnachtingen. Met een beetje oprechte belangstelling voor het bedrijf heb je al snel je degustazione geregeld. En dan krijg je vermoedelijk ook nog het hele verhaal te horen achter de grote foto aan de muur, waarop op de voorgrond stijfjes een jonge vrouw staat bij een beladen muildier, met op de achtergrond een oudere man bij een tweede beladen beest. Dat blijkt de moeder van signore Benelli te zijn, in 1943 midden in de oorlog, op het punt te vertrekken voor een winterse tocht over de Apennijnen, om in Parma olijfolie en andere ‘mediterrane’ producten te gaan ruilen tegen de tarwe van de Povlakte. Drie dagen onderweg door de kou en de sneeuw, op schoenen waar de gaten in vallen.

(1) Voor engelstalige info over de Podere: klik hier.

zaterdag 27 november 2010

Geld

Een uitstapje naar de actualiteit dit keer. We komen er niet onderuit. Het schijnt in Italië heel moeilijk te zijn om geld over te maken. Tenminste, volgens Yo en Wes, als we Het Parool  mogen geloven. Nu schijnt ook de priester die het prinsje en prinsesje in de echt heeft verbonden tot heden naar het geld te hebben kunnen fluiten. En het geld is nog wel voor weeskindertjes bestemd! Waar zou dat toch aan liggen, aan Yo en Wes, of aan Italië? Yo en Wes hebben wel vaker moeite met betalen, want dat past niet in hun wereldbeeld. Geld hoort maar naar één kant te rollen, en u mag raden welke.

Uit eigen ervaring weten we, dat het met het bancair betalen in Italië allemaal heel erg meevalt. Maar wij hebben wellicht het gebrek dat we geen leeghoofdige, over het paard getilde, narcistische ijdeltuiten (voor het gemak hier verder aangeduid als BN’ers) zijn die, als ware we royals, het concept portemonnee uit het oog hebben verloren en niet weten waar geld voor dient omdat je het nooit nodig hebt met al die lakeien in je kielzog. Wij zorgen gewoon voor ons eigen geld, en we betalen standaard de rekening als we kleding mee de winkel uitnemen. Maar de BN’ers hebben toch zaakwaarnemers, zou je zo zeggen, gladjakkers die pecuniair elke faux-pas wegmasseren. Die hadden in dit geval toch voor de flappen kunnen zorgen?

Oei! Dit stukje dreigt zwaar de foute kant op te gaan, want het kan en mag natuurlijk nooit de bedoeling zijn om in de gevoelswereld van BN’ers af te dalen. Dan kun je net zo goed meteen een hoog gebouw uitkiezen. Over dus naar een zakelijker toon!

We geven het maar toe: wij hebben een bankrekening in Italië, en daar verrichten we gewoon (zo nu en dan) betalingen mee. Als Droomhuis Italië hebben we ook regelmatig te maken met heel normale en prettige mensen die eveneens een bankrekening nodig hebben en hem onveranderd zonder probleem krijgen. Onze Italiaanse makelaarsvrienden zien het als onderdeel van hun werk om daarvoor te zorgen. Je gaat een gebouw binnen met het woord Banca of Cassa di Risparmio erop, je identificeert jezelf, je gaat door een onbeschrijflijk dik pak intensief beletterd papier heen waarop je op minstens tien (en vermoedelijk twintig) plaatsen je handtekening moet zetten, et voilà: de bankrekening is een feit, en je hebt er een betaalpas bij.

En als je erom gevraagd hebt ook enkele enveloppen met ‘geheime codes’ die je toegang geven tot voorzieningen als Banking-on-the-web of Home banking, zodat je anytime-anywhere (of in Nederlands jargon: vanuit je luie stoel) de hele dag (of de godganselijke nacht, mocht je daar zin in hebben) geld kunt overmaken naar iedereen die haar of zijn IBAN en BIC bekend heeft gemaakt.

Eigenlijk allemaal nogal gewoontjes, en nauwelijks de moeite van een stukje waard. Maar ja, BN’ers hè, die genetisch moeite hebben met betalen. Dat is natuurlijk nog tot daar aan toe, want wie zijn wij om te oordelen over de deugdzaamheid van onze bekende medemens. Laten we dat maar aan de Grote Beschikker boven op de wolk over. Maar ze moeten niet als PVV’ers hun morele niveau met ordinaire leugens gaan zitten verbloemen. Dan worden we toch een beetje bozig. En verder willen we het er hier eigenlijk bij laten. Want we zijn toch een beetje bang dat wie (al is het maar verbaal) teveel met pek omgaat…

zondag 21 november 2010

Van wie is het huis?

Als je in Italië een huis koopt is het wel prettig om zeker te weten dat degene van wie je het koopt ook echt de eigenaar is. Gelukkig hebben ze ook in Italië notarissen en het kadaster, die ongeveer hetzelfde doen als in Nederland. Alleen moet je wel rekening houden met de mogelijkheid dat Italianen net wat anders tegen het begrip eigendom aankijken.

Niet in formele zin overigens. Want als beschaafd land is Italië vergeven van de wetten waarin in onbegrijpelijke bewoordingen van mysterieuze schoonheid uit de doeken wordt gedaan hoe de zaken in elkaar horen te steken. Bovendien is de regelbehoefte van de Italiaanse staat vermoedelijk vele malen groter dan die in Nederland. In Italië zijn nog geen regeringsprogramma’s gesignaleerd ter vermindering van de regeldruk. Het zal allemaal wel te maken hebben met het feit dat Italianen een sterke behoefte hebben om alles wat de staat bepaalt te negeren. En dat schreeuwt natuurlijk om aanvullende bepalingen om het allemaal nog duidelijker te maken. Geen daden maar woorden, zogezegd.

Sociologen brengen deze zwakke staat met dikke wetboeken altijd in verband met de grote invloed van la famiglia. Wat oorzaak is en wat gevolg, mag u zelf raden. Maar dit gegeven licht wel een tipje van de sluier op met betrekking tot de vraag van wie het huis is.

Traditioneel gesproken is het huis namelijk van la famiglia. En bij oudere huizen die al een aantal generaties meegaan kan die familie aardig zijn uitgedijd. Nu is dat laatste natuurlijk een universele rekenkundige waarheid, zeker in gezinnen met (terugwerkende kracht!) meer dan drie kinderen, maar een bureaucratische mentaliteit lost dit probleem op door bij elk sterfgeval het vrijkomend eigendom meteen zodanig te verdelen dat op het eind iedereen een individueel eigen stukje heeft. Met dingen die je niet zo gemakkelijk in mootjes kunt hakken (zoals huizen) is het natuurlijk ook mogelijk voor een deel eigenaar te worden. Dat gebeurt ook in Nederland om de haverklap waar partners bijvoorbeeld ieder voor vijftig procent eigenaar zijn, maar spannend wordt het natuurlijk pas als je een tijdje doorgaat met deeleigendom en een mooie lange lijst krijgt, waarin A bijvoorbeeld voor 40% eigenaar is, B C en D elk voor 10%, E F G en H elk voor 6,2% en I J K en L samen in gelijke delen de overblijvende 5.2% hebben verdeeld.

Met dit soort situaties kan het Italiaanse kadaster prima omgaan. Niets aan de hand, kortom. Maar dan moet je het kadaster wel vertellen dat het zo is. Het kadaster leest niet spontaan de overlijdensposters die je zo vaak langs de kant van de weg tegenkomt. En gezien het traditionele (en bovendien zorgvuldig gecultiveerde) wantrouwen tegen de bureaucraten is de kans dat nabestaanden uit eigen beweging dit soort zaken doorgeven niet bijster groot, wat vermoedelijk wordt bevorderd door het feit dat je dan ingewikkelde formulieren moet invullen, speciale en prijzige bolli moet plakken en in een langdurig en vaag traject terecht kunt komen. Bovendien: in de beleving is er helemaal niets veranderd. Het huis is nog steeds van la famiglia, en een enkel en simpel overlijden van een familielid verandert daar niets aan.

Nog grappiger kan het worden door het feit dat de Italianen de afgelopen tientallen jaren verdomd reislustig zijn gebleken, en over de hele wereld zijn uitgezworven. Dan kun je de situatie krijgen dat oudoom Piero (eigenaar voor 16,3%) in 1947 naar Argentinië is geëmigreerd, waar hij naar verluid in 1983 is overleden en vijf kinderen heeft achtergelaten, waarvan Emilio naar Italië is teruggekeerd omdat hij ruzie had met iedereen en van de rest nooit meer iets is vernomen. Op het gerucht na, misschien, dat Clara is getrouwd met een Scandinavische hersenchirurg en mogelijkerwijs in Nieuw Zeeland is terechtgekomen. Als in zo’n geval achterneef Giuseppe (eigenaar voor 33,7% en in volle overeenstemming met nichten Maria en Rina – elk 9,3%, dus met zijn drieën de meerderheid) tot de eerlijke overtuiging komt dat het wenselijk is om het huis te verkopen dan ontstaat een potentieel interessante en verwarrende situatie.

We hebben dat de afgelopen acht jaar twee keer meegemaakt met huizen die onze Italiaanse makelaarsvrienden te koop aanboden. En steeds als de huizen al een tijdje op de site stonden en er sprake was van serieuze interesse werd duidelijk dat de potentieel interessante en verwarrende situatie aan de orde was. In Nederland zou je zeggen: controleer dit soort dingen nu even, voordat je het huis in de verkoop neemt, dat spaart achteraf een hoop gedoe. Maar zo’n boodschap komt in Italië niet helemaal goed over. In de eerste plaats niet door de optimistische levensinstelling dat er geen problemen zijn totdat je ze daadwerkelijk tegenkomt en je dan maar moet kijken hoe je ze oplost. Maar daarboven door de vereisten die de bella figura aan de wederzijdse omgang stelt. Op het Italiaanse platteland gaat nog heel veel op basis van vertrouwen en als iemand naar je toekomt met de boodschap dat hij zijn huis wil verkopen en je weet (in een overzichtelijke gemeenschap is dat bekend) dat hier inderdaad sprake is van een gemeenschappelijkheid tussen persoon en huis, dan ga je niet meteen zeuren om de papieren. Dat is echt helemaal brutta figura. Daar ga je wel op een geschikt moment achteraan. Bijvoorbeeld op het moment dat in het kader van de wet (en de compromesso) de caparra om de hoek komt kijken. Of het moment dat je toch aan de gang moet met het papierwerk voor de notaris. En dat alles vanuit de ervaring dat het meestal zonder problemen voor elkaar komt en dat het geen zin heeft om je van tevoren al standaard in te stellen op de meest gecompliceerde situatie.

En om dit verhaal op een zonnige wijze af te sluiten: in verreweg de meeste gevallen is er inderdaad helemaal niets aan de hand. En ook in de twee gevallen waarin van de potentieel interessante en verwarrende situatie sprake was zijn er geen brokken gemaakt. Maar vanuit onze bewolkte Nederlandse achtergrond hebben we wel een beetje het gevoel ontwikkeld dat we toch bedacht moeten zijn op dit soort ‘familieperikelen’.

Compromesso – voorlopig koopcontract

Caparra – wederzijdse boeteclausule bij in gebreke blijven

zondag 14 november 2010

Gras

Wie op het platteland van Italië een huis koopt krijgt met gras te maken. Dat kan heel veel gras zijn, bijvoorbeeld in de vorm van een stevig stuk (laten we zeggen: enkele hectaren) hooiland. Maar ook in minder extreme gevallen is er sprake van een flink stuk grond dat helemaal van boven tot onder bedekt is met gras.

Gras geeft verplichtingen. Op het platteland is het op orde houden van het groene gazon een serieuze zaak. Verwaarlozing is hier geen optie. Onbekommerd laten groeien en bloeien evenmin. Er dient dus met regelmaat gemaaid te worden. En voor de vakantiehuishouder geeft dat dus een mooie bezigheid die in de marges van de vakantie mag worden uitgevoerd.


paddestoel in de tuin: maaien of niet?

Toen we ons eerste huisje hadden aangeschaft en daarbij de complete inboedel hadden overgenomen troffen we daarin gelukkig een grasmaaier met benzinemotor aan en een stevige bosmaaier voor de randjes en steile gedeelten van het terrein. Die inboedel (het huisraad laat ik hier even buiten beschouwing, en, het moet gezegd, het linnengoed dat we overnamen was zonder uitzondering keurig gewassen, gestreken, strak opgevouwen en in plastic verpakt) was trouwens een gargantueske verzameling van voornamelijk ondefinieerbare ouwe troep.

Zuinigheid met vlijt bouwt immers huizen als kastelen en het is eeuwig zonde om wat dan ook weg te gooien, want, wie weet, komt het ooit nog eens een keer van pas. Ook met betrekking tot de grasmaaier en bosmaaier was het adagium van toepassing dat het zonde is om dingen weg te gooien. Het waren apparaten van respectabele leeftijd, liefdevol onderhouden en opgelapt en waar het moest met ijzerdraad en ingenieus laswerk bij elkaar gehouden. Het werkte nog wel (dat werd mij tenminste kundig gedemonstreerd) en ook de verschillende flessen brandstof (benzina verde voor de grasmaaier en miscela voor de bosmaaier) werden me nog even for the sake of the record aangewezen en verder werd me veel geluk gewenst met het gebruik.

Het leuke van authentieke plattelandbewoners is het rotsvaste vertrouwen dat hun eigen manier van leven en kennis van zaken universeel is. Geen haar op hun hoofd die eraan denkt dat je op een flat kunt wonen of een stadstuin kunt hebben zonder een vierkante centimeter gras (het irritante spul dat tussen de tuintegels groeit even buiten beschouwing gelaten) en dientengevolge onkundig bent van de subtiliteiten van grasmaaien met benzinegedreven apparaten. Nog los van het feit dat je niet spontaan in de gaten hebt dat benzina verde hetzelfde is als Euro95 (inderdaad groen van kleur) of weet wat je moet mengen om miscela te krijgen (overigens in elke ferramenta of doe-het-zelf zaak te koop).

Om een lang verhaal kort te maken, en zeker nadat pogingen om zelfstandig het historisch maaimateriaal aan de praat te krijgen waren mislukt: al snel gingen we over op het dumpen van de oude machines en de aanschaf van een elektrische motormaaier voor de noodzakelijke rasa erba. Met vijftig meter draad kon de gehele tuin worden behandeld. Commentaar bleef natuurlijk niet uit. Buurman Gianni zag het hoofdschuddend aan en kon niet nalaten op te merken dat elektrische apparaten voor de tuin knap gevaarlijk waren. Zo was een kennis van hem aan het gebruik van een elektrische maaier bezweken. Dat kwam overigens, bleek bij nadere vragen, doordat hij met zijn mes over de draad was heengereden en op deze wijze de boel ernstig beschadigd had. En ook dat, bleek weer even later, had niet dodelijk hoeven zijn, als hij maar had nagelaten de boel te gaan herstellen met de stekker nog in het stopcontact.

Ondanks Gianni’s goedbedoelde raad ben ik dan ook in volle gemoedsrust elektrisch blijven maaien, in de sterke overtuiging dat feloranje snoer goed opvalt tegen een groene achtergrond (of liever: op een groene ondergrond), en dat de heilige salvavita (klinkt toch veel poëtischer en sacraler dan aardlek) mij voor kwaad zal behoeden mocht ik onverhoopt eens een keertje onoplettend zijn.

Maar de tijd gaat verder en je raakt gaandeweg ingeburgerd. Dus toen we ons kleine huisje inruilden tegen een wat groter exemplaar met nog meer gras besloten we de sprong te wagen naar volwassen grasmaaimateriaal op basis van benzinemotoren. Dat heeft zeker voordelen (vooral als het spul naar behoren functioneert), waaronder een groter gebruikersgemak door de zelfaandrijving, zodat je nauwelijks meer hoeft te duwen, maar wat zijn het toch een onderhoudsgevoelige krengen en nauwelijks meer serieus te nemen aandachttrekkertjes. Als je ze niet dagelijks vertroetelt en iedere vijf minuten uit elkaar haalt en doorsmeert houden ze er bij het minste of geringste spontaan mee op.

Mijn auto heeft ook een benzinemotor, maar daar kan ik op een redelijk volwassen manier mee omgaan. Om de zestienduizend kilometer naar de garage voor een beurt, verder zorgen voor benzine in de tank en dan rijdt ie gewoon. Maar bij de kleine en fijne motortjes van het merk Briggs & Stratton (Amerikaans spul!) ligt dat heel anders. Na vijf uur moet je de olie verversen, iedere acht uur of dagelijks het oliepeil controleren en ieder jaar de filters vervangen. En dan nog loop je de kans dat het motortje er de brui aan geeft. Mijn eerste grasmaaier was nog geen jaar oud toen er iets mis ging bij het olie verversen. Ik was meer tijd kwijt met de montage (de handleiding was, laat ik het simpel zeggen, niet van Ikea-kwaliteit en ik hield heel klassiek enkele niet essentiële onderdelen over) en het gedoe er omheen dan dat ik er maaiuren voor terug kreeg. Mijn tweede (gelukkig wel een mooiere, met Ready-start systeem, bij de vakhandel gekocht en klaar voor gebruik meegenomen) vertikte het, vijf maanden na aanschaf en zes weken alleen gelaten in de schuur, om te starten. Hoe zo Ready-start ?

Bij controle bleek het benzinefilter verstopt, ondanks het feit dat ik keurig conservante aan de benzina verde had toegevoegd. ’Ach, meneer,’ zei de meccanico die het euvel verhielp filosofisch (of was het berustend?), ‘vrouwen en motoren hebben alle twee veel aandacht nodig’. Dat is misschien wel zo, bedacht ik me terug op weg naar huis, maar moet je daar blij mee zijn? Vrouwen is één ding, want voor die aandacht krijg je heel veel terug (ik laat het aan de lezer zelf over daar haar of zijn eigen voorstellingen van te maken). Maar wat krijg je terug van een grasmaaier? Hij gaat echt niet uit zichzelf grasmaaien, en ook de rommel moet je zelf opruimen.

maandag 1 november 2010

Si mangia bene

Vermoedelijk eet een Italiaan gemiddeld meer buiten de deur dan een Nederlander. Dat zal er wel de oorzaak van zijn dat Italianen een warme belangstelling hebben voor openbare eetgelegenheden en de ervaringen die men met deze gelegenheden heeft. In het kader van het lekkerbekken worden bovendien dikke boeken volgeschreven, zoals de Guida Critica Golosa die we een tijdje geleden hebben aangeschaft. Daarin schrijft de Presidente van de Regione Piemonte, mevrouw Mercedes Bresso ons bij wijze van welkom zo’n beetje toe, dat de geschiedenis van Piemonte via recepten en menu’s kan worden beschreven.


In streng contrast met de belangstelling voor eten buiten de deur is de kwaliteit van het idioom waarvan men zich bedient om de eetervaring te beschrijven. Dat gaat ongeveer als volgt:
  • Zeg Francesco, heb je nog lekker gegeten gisteravond?
  • Nu je het zegt, Amadeo, ik ben gisteren met mijn vrouw en haar ouders naar de Osteria Crota d’Calos gegaan, in Calosso.
  • Calosso, ligt dat niet in de buurt van Canelli?
  • Iets verder weg, in de richting van San Stefano Belbo, bovenop een heuveltop. Prachtig uitzicht overigens over de omringende dalen.
  • En hoe was het eten daar?
Nu wordt het gevaarlijk en moeilijk. Probeer maar eens de ultieme smaaksensatie te omschrijven. Veel hangt af van de juiste woordkeuze. Op het voorhoofd van Francesco verschijnen diepe denkrimpels. Hij heft de ogen ten hemel, als om inspiratie te vragen van de hogere macht. Zijn gelaat krijgt de pijnlijke uitdrukking van verstopping als hij worstelt om de woorden te vinden die alles zeggen zonder in uitweidingen en oeverloos culi-gezwets te vervallen. De lippen spannen zich als om deze alleszeggende woorden er uit te persen. Zweetdruppels verschijnen op zijn wangen. Dan klaart zijn hele gemoed op omdat het juiste antwoord klaar is om gelegd te worden. Amadeo, verklaart hij dan langzaam en bedachtzaam, elke lettergreep benadrukkend, met de autoriteit van de kenner die er geweest is: Si mangia bene.


Anticlimax der anticlimaxen! Zo ken ik er nog wel een paar! Je kunt er goed eten! Kan het nietszeggender? Mooie boel, is het soms de bedoeling dat we bij tijd en wijlen in restaurants terecht komen waar je niet goed kunt eten? Waar zijn restaurants anders voor? Maar wat was er dan zo lekker? Welke speciale gerechten waarvan je het bestaan niet eens vermoedde zijn op tafel verschenen? Zelfs in ons culinair-arme Nederland wordt informatiever en onderhoudender gesproken over de laatste restaurantervaring. “Gisteren toch zo lekker gegeten in de Zwarte Sahel. Gepocheerde sprinkhanen uit de Serengeti. Heerlijk knapperig in een pikante saus. Moet je ook eens proberen. Vooral die combinatie met gestremde melk was zooooo verrassend.”


Tsja, cultuurkloof…. We vergeten hier even dat de gemiddelde Italiaan niet buiten de deur gaat eten om iets anders te proeven dan thuis. Uitgezonderd misschien ultramoderne cosmopolieten uit Milaan of zo. Al die nieuwlichterij is helemaal niets gedaan. Zoals mama kookt zou het overal moeten zijn, alleen misschien met iets versere kruiden en minder kans op aanbakken. Wat je gegeten hebt is dus eigenlijk helemaal niet zo interessant (en daar hoef je het dus ook niet over te hebben), als het maar goed is.


Nog even iets anders: inderdaad hebben we gisteren buiten de deur gegeten in de Osteria Crota d’Calos, maar dan wel met Marco en echtgenote. Wat ook zo typerend is voor Italiaanse restaurantgewoonten: de moeite die het kost om te mogen betalen. Het is me gisteren weer niet gelukt. Marco was me voor, maar gaan betalen voor de koffie wordt opgediend vind ik eigenlijk een vorm van vals spelen. En niet voor het eerst! Ik ben ook een keer tegengehouden door een lid van het bedienend personeel, zodat Marco een beslissende voorsprong kon nemen. Het is vast iets Freudiaans, of minimaal heeft het met onore te maken. Betaalpotentie is tenslotte ook potentie, of zoiets. Bij de uitgang, toen duidelijk was geworden dat ik wederom achter het net had gevist, hebben Yolanda en ik Marco plechtig laten beloven dat wij de volgende keer… Het is echter verre van uitgesloten dat deze belofte ruim voor de volgende keer in de nevelen van de vergetelheid is opgelost. Italianen houden immers van vastigheid en traditie.


En hoe we gegeten hebben? Met mes en vork. En verder het hele vierluik van het cena (antipasto, primo, secondo, dolce, caffè). Veel gerechten die een Piemontese mama had kunnen bereiden, zoals sformato di porri con fonduta, en uova affogate in una ‘bagna ‘d bulé’. En hoe dat allemaal smaakte? Nou, laat ik er slechts dit van zeggen: si mangia bene.

dinsdag 19 oktober 2010

Familiegeheimen

Je hoort wel eens verkondigen dat er moed voor nodig is om een huis in Italië te kopen. Ware doodsverachting, of in ieder geval een fikse portie levensmoeheid. Dat was in ieder geval de overheersende indruk die we van onze studie van het internet overhielden toen we voor de eerste keer de stap naar een eigen huis in Italië aan het overwegen waren. De meest milde kwalificatie die we tegenkwamen was dat het proces van het kopen van een huis daar als zeer vreemd en eigenaardig moest worden beschouwd, volkomen afwijkend van wat een gezond mens zich op dit gebied zou moeten kunnen en mogen voorstellen. Willekeur en onbegrijpelijkheid waren de meest op de voorgrond tredende leidsvrouwen in de doolhof. Later kregen we in de gaten dat alle sites die dit verkondigden van Engelse makelij waren (of uit het Engels waren overgeschreven, wat een eveneens veel voorkomende inbreuk op de zelfstandige oordeelsvorming genoemd mag worden) en kwamen we erachter dat het probleem er voornamelijk in school dat de Engelsen er zelf tamelijk eigenaardige gewoonten op na houden.
Dat wil niet zeggen dat een (potentiële) koper uit de Lage Landen zich in alle gevallen de verbazing bespaard blijft. De reden hiervoor ligt echter niet zozeer in het proces zelf, dat in zijn formele aspecten tamelijk logisch overkomt en voor ons behoorlijk herkenbaar is, maar in de manier waarop de Italianen hun traditionele gevoel voor familie ook hier in het spel brengen. In de grote stad, zeker in Milaan waar de moderne vervreemding hoogtij viert, is dit aspect wellicht behoorlijk verwaterd, maar op het Italiaanse platteland dat wij kennen speelt het nog onmiskenbaar een rol.
Om het simpel te zeggen: het huis is niet zozeer een ding, een gebruiksgoed dat overgedragen en vervreemd kan worden, maar toch vooral in hoge mate een onderdeel van de familie. Een familielid misschien zelfs, dat ontegenzeggelijk zijn eigenaardigheden heeft en nooit iets terugzegt als je het aanspreekt, maar niettemin niet als levenloos object mag worden behandeld (of verhandeld, for that matter). Dat je het gewoon in kunt ruilen voor geld is een besef dat slechts langzamerhand in het collectieve plattelandsbewustzijn doordringt. Een plattelandsbewustzijn dat zich over generaties uitstrekt en een soort gemiddelde vormt van de prekapitalistische opvattingen van de oudste generatie tot en met de über-modieuze Zeitgeist van de jongeren. Deze state-of-mind heeft een aantal gevolgen, zeer divers in hun uitwerking overigens, die echter alle voortkomen uit het gevoel dat familie familie is.
Maar zo is het wel genoeg serieuze beschouwing en antropologie van de Italiaanse huiselijkheid. In vervolgafleveringen zullen we uit eigen ervaringen wat meer vertellen waartoe dit in de praktijk allemaal kan leiden.

dinsdag 5 oktober 2010

Oude muziek


Omdat we niet helemaal van de straat zijn en van oude muziek houden zijn we op enig moment ook in Italië gaan letten op gelegenheden om onze passie op dit gebied te bevredigen. Ook dat gaat weer net even iets anders dan in Nederland.

Via een folder die we heel fysiek en ouderwets op papier aantroffen bij de IAT (Informazione e Accoglienza Turistica) in het centrum van Parma stuitten we in 2003 op het bestaan van een concertreeks Musica antica nei luoghi della Via Francigena. Intrigerende concerten op intrigerende locaties in een gebied dat we net aan het ontdekken waren. De lezer zij gewaarschuwd: dit wordt een bijdrage met een hoop namedropping en lokale geografie uit de valleien van de Taro en de Ceno.

En om even een zijpad te bewandelen: een prachtige site over de Via Francigena is hier te vinden. Voor de sportieven onder ons zijn op deze site (wandel)beschrijvingen opgenomen waarin het gehele Italiaanse parcours van meter tot meter (met kaartjes) wordt beschreven. Aan de Via Francigena valt niet te ontkomen, en spoedig zal de dag aanbreken dat de Via gepromoveerd is tot Unesco World Heritage status.

I Giullari dell'Allegra Brigata in 2003 
Maar goed: we gaan terug naar de zomer van 2003. Welgemoed bepaalden we onze keuze op het concert dat op 27 juli zou plaatsvinden in Neviano degli Arduini in de Pieve di Sasso. Daar zouden, in het kader van de 888ste sterfdag van Matilde van Canossa I Giullari dell'Allegra Brigata een concert verzorgen over La Santa Allegrezza. Een en al vrolijkheid dus op een sterfdag. Onze onervarenheid met de Italiaanse wijze van organiseren leidde er echter toe dat de vrolijke brigade het zonder onze aanwezigheid moest stellen. Niet alleen waren door een slordigheid in de folder twee verschillende aanvangstijden genoemd (en kozen wij natuurlijk de verkeerde), maar ook bleek de Pieve zich ergens bovenop een berg te bevinden en was het ons volslagen onduidelijk hoe we daar precies moesten komen.

De borgo van Corchia
In 2004 wilden we het natuurlijk opnieuw proberen, en gepokt en gemazeld als we nu onderhand waren zou het deze keer goed gaan. Niet dus, maar dat lag geheel aan onszelf en het sterkte ons alleen maar in de stellige intentie het in de toekomst nog beter en degelijker aan te pakken. Voor ons vertrek naar Italië in 2005 hadden we daarom de door ons gekozen concerten op onze laptop gedownload. Om het terrein vooraf goed te verkennen gingen we vervolgens op 21 augustus al in de loop van de dag op pad om uit te vogelen waar zich precies de borgo van Corchia bevond en dat leverde geen enkel geografisch probleem op. Ook de plaats om de auto te parkeren hadden we al bepaald. De aangekondigde voorstelling Filles a marier, een spettacolo inscenato over dansen en huwbare vrouwen uit oude tijden kon derhalve niet meer stuk. Maar in de loop van de middag begon het zo onbedaarlijk en eindeloos te hozen, dat ons een openluchtvoorstelling toch niet meer zo'n goed idee leek.

Gelukkig was er al op 23 augustus een nieuwe kans in Sivizzano vlakbij Fornovo, waar de gruppo di danza antica Altra Dança, begeleid door de musici van het Ensemble Th. Arbeau ons zouden gaan vermaken met Donne venite al ballo. Wij in de invallende schemering welgemoed op pad naar een dorpje dat zich in hermetisch duister bleek te hebben gehuld. Het pleintje, waarop de voorstelling zou plaatsvinden was opgeknapt, opnieuw bestraat en tip-top op orde, maar er was geen levende ziel te bekennen. Op het laatste moment had de organisatie het verstandig gevonden het concert te verplaatsen naar Fornovo zelf, maar dat was ons even ontgaan.

Begint u het patroon een beetje te herkennen?


Na regen komt echter zonneschijn. En om een lang verhaal kort te maken: op 10 augustus 2006 was het dan eindelijk zover en konden we met een aantal andere handvollen gelukkigen onder het motto A riveder le stelle getuige zijn van het concert van Musica Officinalis. En bovendien niet op de eerste de beste plaats, maar in het kerkje van Serravalle, een gehucht van drie huizen aan de weg van Fornovo naar Varsi, waar zich toevallig wel de oudste romaanse doopkapel van de provincie Parma bevindt. In de pauze van het concert gingen we inderdaad sterren bekijken onder aanvoering van mevrouw Alessia Gruzza van de Universiteit van Parma, eveneens verbonden aan de Associazione per la Divulgazione Scientifica Googol die ook iets te maken heeft met het welbekende planetarium van Bedonia. In de buitenlucht van Serravalle had mevrouw Gruzza de ietwat eigenaardige gewoonte ons de diverse sterrenbeelden met een zaklantaarn aan te wijzen (in Italië zijn immers ook de sterren binnen handbereik), maar dat mocht de pret verder niet drukken. Om het maar even simpel uit te drukken: dit was voor ons het meest opwindende oude muziek concert ever. In een volgende aflevering gaan we daar eens wat verder op in.

Op het hoogtepunt moet je stoppen. Want, eerlijk gezegd, hiermee hadden we ons eerste en laatste concert in het kader van de Musica antica nei luoghi della Via Francigena gehad. Een paar jaar later hield de hele Musica antica er zelf mee op. In 2009 vond nog een (feestelijk?) eindconcert plaats in Parma. Door, verdomd als het niet waar is, dezelfde I Giullari dell'Allegra Brigata die we bij onze eerste poging zo smartelijk gemist hadden. Daarmee was dan toch weer een soortement van cirkel rond. Maar niettemin blijft het bij ons toch een beetje kriebelen, en blijven we kijken in hoekjes en gaatjes of er toch niet ergens iets ouds en muzikaals aan het ontluiken is.

donderdag 30 september 2010

Castello di Belgioioso revisited in cyberspace

Je hebt de echte wereld, en je hebt zijn digitale variant (cyberspace, second life, of hoe je het ook wilt noemen) waarin alles virtueel is, en anders, en totaal afwijkend van wat je zelf hebt waargenomen. De moderne mens stapt niet meer in zijn auto om een kasteel te bezoeken, maar neemt de kortste route om het allemaal te bekijken via streetview op Google Maps, waar je op een zonnige dag op je gemakje langs het Castello di Belgioioso kunt scrollen.

Op het wereldwijde web is het Castello trouwens geen vervallen tent waar de luiken van afvallen en de muren op het punt staan te desintegreren, maar een droomkasteel dat de stoutste verwachtingen overtreft. Dat moeten we tenminste afleiden uit de schitterende website waarin de voortreffelijkheden van het Castello worden aangeprezen. Het Castello di Belgioioso blijkt niet alleen een centrum van kunst en cultuur vol met interessante manifestaties om je vingers bij af te likken, maar het is zelfs meer dan dat, en wel “een droom van oudsher, waar de tijd heeft stilgestaan: de somptueuze salons van het kasteel zijn de ideale locatie om te trouwen”. En dat lijkt (virtueel!) niets te veel gezegd. In een slide-show met prachtige foto’s zien we hoe het huwelijk zich voltrekt. De jaguar die zachtjes komt aanrijden. De bevallige bruid, licht huiverend door het droomdecor. De rijke dis. Het uitgelezen gezelschap bruiloftsgasten. Te veel om op te noemen. Te mooi om waar te zijn.

Nu snappen we ook waarom in het echte leven het Castello voor ons gesloten bleef: we waren niet sprookjesachtig genoeg. En we weten eveneens wat je moet doen om toegang tot het luxe interieur te verkrijgen: gewoon even willen gaan trouwen als je in de buurt bent en een uitstapje wilt maken. Een kleine moeite met een rijke beloning.

zondag 5 september 2010

Castello di Belgioioso

Al jaren worden we door grote panelen langs de kant van de A21 (Brescia – Turijn) gewaarschuwd voor de onverbiddelijke schoonheid van het Castello di Belgioioso. Als ik me niet vergis zijn de Fransen begonnen met het plaatsen van informatieve borden langs de autoroutes om de jakkerende cultuurbarbaren te wijzen op de unieke kwaliteiten van de franse culture (La Picardie: ses cathedrales). Langzamerhand heeft heel Europa deze eigenaardigheid overgenomen en word je bijvoorbeeld in Noord Holland verteld dat een deel van Nederland onder de zeespiegel ligt (Laag Holland). Alles om te voorkomen dat de vermoeide automobilist in slaap sukkelt.

Om verder afdwalen te voorkomen: Grote borden langs de snelweg zeggen niet met zoveel woorden dat we te maken hebben met unieke ervaringen die we niet mogen missen. Er staat niet geschreven: U RIJDT NU IN DE DIRECTE OMGEVING VAN HET KASTEEL VAN BELGIOIOSO DAT VAN EEN ZODANIGE SCHOONHEID IS DAT U HET DE REST VAN UW LEVEN ZULT BETREUREN ALS U NIET DE MOEITE HEBT GENOMEN EVEN DE SNELWEG TE VERLATEN EN HET KASTEEL TE GAAN BEKIJKEN, ZODAT U LATER OP UW STERFBED BIJ HET HERINNEREN VAN DE DINGEN WAARVAN U INTENS SPIJT HEBT MET PIJN IN HET HART NIET HOEFT TE OVERPEINZEN DAT U ONACHTZAAM VERZUIMD HEBT HET KASTEEL MET EEN BEZOEKJE TE VEREREN. Maar een plaatje zegt meer dan duizend woorden, en als grote panelen langs de snelweg geplaatst worden met een attractieve gevel en het onderschrift: Castello di Belgioioso heb je de neiging te denken dat dat niet zonder reden zal zijn.

Dus nemen we (na voor de zoveelste keer het bord in de berm te hebben waargenomen en de gedachte te hebben voelen opkomen dat we toch eens een keer…) de afslag Broni-Stradella en bereiken via een gedateerde brug die zowel de Po als de Ticino overspant het plaatsje Belgioioso. Het kasteel kijkt ons treurig langs de kant van de weg aan. Vanuit de auto oogt het vermoeid en licht de dagen zat. Eveneens verbergt het succesvol zijn ingang. Het pleintje voor (of achter) het kasteel huisvest een keur aan horecagelegenheden, zodat niettemin de indruk gehandhaafd blijft dat velen ons voorgingen en nog meer ons zullen volgen. In de uitnodigend ogende bar Bar Sunny Place worden driftig de ramen van het overdekte terras geboend, en een jongedame met een rugloos hemdje meldt ons dat ze helaas chiuso is maar de bar tien meter verderop (Da Silvie/Ginny) vermoedelijk aperto. Na een kopje koffie vertelt Silvie/Ginny ons dat het kasteel nu dicht is, en eigenlijk altijd dicht is, behalve wanneer er bij uitzonderlijke gelegenheden sprake is van een mostra (tentoonstelling).

Teleurgesteld verlaten we de bar en besluiten we (nu we er toch zijn) tot een inspectie van het exterieur. En om iedereen die na ons de A21 berijdt dezelfde teleurstelling te besparen: druk elke neiging tot remmen de kop in en ga verder. Het is allemaal helemaal niks en diep droevig. Treurig en vervallen: Afbladderende luiken. Muren die ook niet meer weten hoe ze hun naderend einde kunnen verhullen. Voormalige fonteinen waarin klimop de overhand heeft gekregen. En tot slot Chinese leeuwen in de tuin, alsof we hier te maken hebben met een plattelandsvestiging van Kantonees specialiteitenrestaurant De Lange Muur. En over eten en drinken gesproken: het enige onderdeel van het gebouw dat niet is gegrepen door aftakeling is het in de kelders gelegen Ristorante Dal Pescatore (Antichi Sapori Mar Mediterraneo).

Snel ontvluchten we de troosteloze bende en haasten ons naar Pavia dat tien kilometer verderop ligt. Een verademing! Niet zozeer vanwege de bekende ponte coperto (overdekte brug) over de Ticino. Die is niet zo bijzonder, want de oude brug is in de tweede wereldoorlog gebombardeerd en wat er nu ligt is een replica uit de jaren vijftig. Maar wel om de prachtige en machtige universiteitsgebouwen en de malle middeleeuwse torens die we vooral kennen van San Gimignano in Toscane. En, omdat ook Pavia aan de Via Francigena ligt (half Italië ligt tegenwoordig – in de tijdgeest van ongedefinieerde spiritualiteit en de behoefte aan wandelen om dichter bij de menselijke essentie te komen – aan, bij, op weg naar, of in de richting van de Via Francigena!) zeker om de beeldschone uit de kluiten gewassen romaanse kerken die enkele meters onder het huidige straatniveau liggen, waarbij je de voordeur niet bereikt door een trapje op te lopen, maar door een trapje af te dalen en die daarmee de indruk wekken dat de mensheid met al zijn activiteit voortdurend bezig is de aarde groter te maken.

Zo is daar de Basilica di San Pietro in Ciel d’Oro uit de twaalfde eeuw, genoemd door Dante, Petrarca en Boccaccio (de grote drie van de veertiende eeuwse Florentijnse dolce stil nuovo), waarin niet alleen het pompeuze marmeren graf van de heilige Augustinus te zien is (met daarachter een stukje van het achthoekige mozaiek uit de kathedraal van Hippo waar de heilige in 395 door de beminde gelovigen werd vastgehouden tot hij ermee instemde om hun bisschop te worden, wat hij dan wel weer tot 430 bleef), maar eveneens (in de crypte) de heilige martelaar Severinus Boetius begraven ligt die in 525 door de barbaarse koning Theodoric een wrede dood werd ingejaagd. En er is ook de adembenemende zandstenen Basilica di San Michele met zijn rijkbewerkte crypte en zijn door de eeuwen heen verweerde en langzaam verdwijnende externe ornamentatie. Dat krijg je als je een zachte steensoort gebruikt om te gaan beeldhouwen! Als was het een uiterst subtiele verwijzing naar de onbestendigheid van het aardse leven en de noodzaak van een leven na dit leven (Marmor, Stein und Eisen bricht, aber unsre Liehiebe nicht. Alles, alles….  ). Je zou er bijna katholiek van worden.

En, o ja: Pavia heeft ook nog een kasteel: het Castello Visconteo, waarin een stelletje musea is gehuisvest. Dit keer een tip top verzorgd kasteel, groot en indrukwekkend. Misschien wel een kleine omweg waard…

zondag 29 augustus 2010

Met de trein

Reizen met de trein is in Italië toch wel een beetje een belevenis. Op sommige punten is, in vergelijking met enkele tientallen jaren geleden, het exotische er wel van af. Zo is er tegenwoordig een dienstregeling die met enig vertrouwen kan worden gevolgd en ook aan de fantastische praktijk om tegelijkertijd in en uit te stappen (en bij voorkeur niet alleen door de deuren) lijkt grotendeels een einde gekomen. Misschien dat in de mezzogiorno deze nobele traditie nog in ere wordt gehouden.

Wat in vergelijking met Nederland bijvoorbeeld wel opvalt is dat de perrons ongeveer de hoogte van een flinke traptrede hebben, zodat je als het ware wordt uitgenodigd om bij een wisseling van perron de kortste weg te nemen. Dit wordt versterkt door de alom aanwezige bordjes die op deze mogelijkheid wijzen. Weliswaar direct gekoppeld aan de waarschuwing dat dat niet de bedoeling is of zelfs verboden is, maar dan ben je al wel op het idee gebracht.

We nemen de trein omdat we naar Genua willen. Uitstappen midden in het centrum. Geen problemen met het vinden van een parkeerplaats. En bovendien spotgoedkoop. Twintig minuten voor vertrek arriveren we bij het loket om onze kaartjes te kopen. Kaartjes kun je kopen via internet of in automaten, maar dat is voor een ongeoefende treinreiziger helemaal nog niet zo gemakkelijk. Bovendien krijg je aan het loket persoonlijke service. Ook de dame voor ons krijgt ruim de tijd om haar hoogstpersoonlijke en tamelijk ingewikkelde reisarrangement (naar Venetië via Rome en dan met couchette, of liever slaapstoel, maar alleen als het een nachttrein is en o, rijdt die niet op zondag, kan het maandag dan alleen overdag, nou dan hoeft een slaapstoel niet en welke alternatieven zijn nog voorhanden, maar dat vind ik toch wel een beetje prijzig op die manier, dus wat doen we nu) met de dienstdoende medewerkster van de staatsspoorwegen door te nemen. Twee minuten voor de trein vertrekt hebben we gelukkig onze kaartjes in handen en kunnen we onze reis beginnen.

Treinreizen is in Italië een tamelijk ondergrondse bezigheid, zeker in de berggebieden in en rondom Ligurië. Dat geeft de reis een voortdurend verrassingseffect. Het landschap glijdt niet continu en evolutionair voorbij, maar ontwikkelt zich met hink-stap-sprong. Voor een nog dramatischer effect wordt op de heenreis midden in de tunnel de trein langdurig stilgezet. Omdat niemand daar onrustig van wordt gaan we er van uit dat het blijkbaar zo hoort, of in ieder geval niet ongebruikelijk is. Na een minuutje of vijf ontwaren we een spoorwegemployé die de kaartjes komt controleren. Briljant vinden we dat. Midden in een tunnel de trein stilzetten om de kaartjes te controleren. Niemand die stiekem even uitstapt. Heel efficiënt de functie van machinist en conducteur gecombineerd in één persoon. We stellen ons de vergadering van de hoofddirectie voor, waarin tot deze bezuinigingsmaatregel wordt besloten (“Heren, laten we eens wat meer profijt proberen te trekken van onze tunnels”). We zien hoe het werkoverleg zich voltrekt (“Salvatore, vanaf morgen ga je ook de kaartjescontrole doen op regionale lijn LR4513. In de tunnel heb je tien minuten om een rondje te maken. We begrijpen dat we je vragen een stapje extra te zetten, maar je weet wat er in Engeland gebeurde toen de stoker te lang op de trein bleef.”). Dan raast plotseling in het pikkedonker een tegemoetkomende trein oorverdovend voorbij en zet onze boemel zich hijgend en puffend weer in beweging. Ook best apart: een tunnel gebruiken om dubbel spoor te realiseren op een enkelspoors baanvak. Salvatore is intussen, na gedane arbeid en zonder enige verantwoordelijkheid voor het besturen van de trein, gaan zitten.

Op de terugweg krijgen we te maken met een grote groep padvinders die een stukje dezelfde kant opmoet. Ze slagen erin meer lawaai te produceren dan een op volle snelheid rijdende tegemoetkomende trein in een tunnel met alle raampjes open. Het zijn voor het merendeel meisjes in de leeftijd waarin meisjes groter zijn dan jongetjes die, zoals alle meisjes overal ter wereld in die leeftijdsgroep, popzangeres willen worden en elkaar daarom laten horen hoe het nummer Alejandro van Lady Gaga vertolkt dient te worden. Helaas komen ze niet veel verder dan het refrein (Alejandro, Alejandro, Ale-alejandro; of is het Alejandro, Ale-ale-alejandro? Popster zijn is best moeilijk!). Een oudere dame, vertwijfeld door zoveel op volle sterkte geuite verwarring, vlucht naar het andere eind van de trein. Kort daarna komen we weer langdurig tot stilstand, dit keer niet in een tunnel, maar langs een perron van een stationnetje in een smal, kloofachtig dal. Daar blijkt het hele gezelschap padvinders de trein te willen verlaten, wat heel wat voeten in de aarde heeft, want elke padvinder moet eerst aan de juiste bagage gekoppeld worden. Als eindelijk het hele gezelschap opgetuigd met indrukwekkende rugzakken blijmoedig de ruige bergen intrekt (wie zegt dat Italiaanse kinderen lui en verwend zijn?), rijden wij in alle rust verder naar onze eindbestemming.

dinsdag 24 augustus 2010

Bananen

Ik heb nooit een Italiaan een banaan zien eten. En ook in de Italiaanse keuken komen bananen, voor zover mijn kennis reikt, eigenlijk niet voor. Hoe komt het dan dat het Italiaanse marktwezen zo ongeveer gefundeerd is op de banaan? Nou ja, niet zozeer op de banaan zelf, als wel op de bananendoos. De bananendoos, een universeel ontwerp dat zowel de producten van de firma Dole, de firma Chiquita als die van andere in de marge van de geschiedenis opererende bananensoorten van verre landen onze kant op transporteert. De doos die eveneens gebruikt wordt om zowat alle producten die op de markt worden verhandeld te omhullen, te beschermen en te vervoeren.

Waar je ook kijkt, de markt is ervan vergeven. Bananendozen vol spijkerbroeken, lingerie, schoenen, overhemden, spulletjes voor in en om het huis, gordijnen en vitrages (hier tenda geheten) en ga zo maar door. En niet alleen de reguliere dag- en weekmarkt, ook de toeristenmarkt voor antiek en brocanterie brengt zijn spullen en prullen (Mariabeelden, oude etsen, verroeste deurknoppen, 78 toeren platen) in bananendozen tot ons. Waar komen al die dozen vandaan? Wie heeft zich ooit over de bananen ontfermt die oorspronkelijk de dozen bevolkten? Bestaat er een kartonindustrie die zich toelegt op de productie van bananendozen voor universeel gebruik? Kunnen we nog handelswaar vertrouwen dat niet in bananendozen tot ons is gekomen?


Bij het sluiten van de markt wordt de macht en magie van de bananendoos pas echt duidelijk. De aandacht wordt afgeleid door een goedlachse Noord Afrikaan (recent overgevaren en onder aan de ladder van zijn nieuwe leven op de markt begonnen met de verkoop van groenten en fruit) die zorgvuldig achtergelaten kleine doosjes van merknectarines stapelt om morgen zijn eigen koopwaar te upgraden. Waarom stopt daar onopvallend een gloednieuwe Alfa van een mooi type, waaruit schielijk een tweetal goeddoorvoede en goedgeklede mannetjes stapt? Waarom verschijnen uit het niets nog meer goeddoorvoede en goedgeklede mannetjes die haastig de bijeengesprokkelde bananendozen in de achterbak plaatsen? In welke hoogwaardige bedrijfstak zullen deze dozen vanaf morgen dienst gaan doen?

De kracht van de bananendoos is ongekend.

zaterdag 21 augustus 2010

Waarom deze blog?

Al weer acht jaar hebben we een tweede huis in Italië en helpen we als Droomhuis Italië mensen om eveneens hun droom van een tweede huis in Italië te verwezenlijken. We beschouwen dat een beetje als een uit de hand gelopen hobby, waarin twee dingen samenkomen die ons energie geven:
  1. We vinden Italië een prachtig land, waarover we niet uitgesproken raken.
  2. We vinden het geweldig om zoveel mensen te leren kennen die dezelfde interesse hebben.
Veel van onze gezamenlijke belevenissen gaan over huizen zoeken en huizen vinden. Met deze blog voegen we daar een element aan toe en gaan we op een meer persoonlijke en anecdotische  manier over het voetlicht brengen waar het toch eigenlijk allemaal om te doen is: Italië, met zijn mooie dingen en zijn eigenaardigheden, een land waarvan je wel moet houden als je de tijd neemt om het te leren kennen.


In deze blog schrijven we over wat ons opvalt en wat we interessant vinden. Een diepere bedoeling hebben we niet. We hopen dat jullie het even leuk vinden om onze verhaaltjes te lezen als wij het vinden om ze te vertellen.


Yolanda Heijtmajer en Gertjan Kock

Gevoel voor understatement

Naar wordt beweerd zijn de Engelsen de meester van het understatement, maar Italianen kunnen er ook wat van. In de buurt van het plaatsje Pontremoli, gelegen in de Lunigiana (het meest noordwestelijke puntje van Toscane en grenzend aan de Val di Taro in de provincie Parma) zijn diverse plezierige uitstapjes mogelijk in de natuur. Daarvan wordt melding gemaakt in de folder d’acqua e di pietra (van water en steen) uitgegeven door de gemeente Pontremoli. Zo kun je naar de zestiende eeuwse brug van Groppodalosio die met een boog van zestien meter hoog de rivier de Magra overspant, of naar de watervallen van Farfarà en Pracchiola. Alleen de namen al van deze attracties maakt ze een bezoek waard. Maar op minder dan vijf kilometer van Pontremoli bevinden zich de Stretti di Giaredo, een opeenvolging van kloven waar zich het riviertje Gordana doorheen perst. Let wel op (zo zegt de gemeente er voor alle zekerheid bij): hoewel het begin van de wandeling geen enkele moeite kost, is het niettemin mogelijk (ondanks een kunstmatig bassin hoger op de berg dat het waterpeil reguleert) dat de toegang tot een aantal engten vereist dat men in het ijskoude water springt en een stukje zwemt. Derhalve, zo luidt dan ook de waarschuwing in informatieve neutrale termen, betreft het hier wel een onderdeel van de excursie dat een zekere oplettendheid en voorbereiding vereist.