zaterdag 27 november 2010

Geld

Een uitstapje naar de actualiteit dit keer. We komen er niet onderuit. Het schijnt in Italië heel moeilijk te zijn om geld over te maken. Tenminste, volgens Yo en Wes, als we Het Parool  mogen geloven. Nu schijnt ook de priester die het prinsje en prinsesje in de echt heeft verbonden tot heden naar het geld te hebben kunnen fluiten. En het geld is nog wel voor weeskindertjes bestemd! Waar zou dat toch aan liggen, aan Yo en Wes, of aan Italië? Yo en Wes hebben wel vaker moeite met betalen, want dat past niet in hun wereldbeeld. Geld hoort maar naar één kant te rollen, en u mag raden welke.

Uit eigen ervaring weten we, dat het met het bancair betalen in Italië allemaal heel erg meevalt. Maar wij hebben wellicht het gebrek dat we geen leeghoofdige, over het paard getilde, narcistische ijdeltuiten (voor het gemak hier verder aangeduid als BN’ers) zijn die, als ware we royals, het concept portemonnee uit het oog hebben verloren en niet weten waar geld voor dient omdat je het nooit nodig hebt met al die lakeien in je kielzog. Wij zorgen gewoon voor ons eigen geld, en we betalen standaard de rekening als we kleding mee de winkel uitnemen. Maar de BN’ers hebben toch zaakwaarnemers, zou je zo zeggen, gladjakkers die pecuniair elke faux-pas wegmasseren. Die hadden in dit geval toch voor de flappen kunnen zorgen?

Oei! Dit stukje dreigt zwaar de foute kant op te gaan, want het kan en mag natuurlijk nooit de bedoeling zijn om in de gevoelswereld van BN’ers af te dalen. Dan kun je net zo goed meteen een hoog gebouw uitkiezen. Over dus naar een zakelijker toon!

We geven het maar toe: wij hebben een bankrekening in Italië, en daar verrichten we gewoon (zo nu en dan) betalingen mee. Als Droomhuis Italië hebben we ook regelmatig te maken met heel normale en prettige mensen die eveneens een bankrekening nodig hebben en hem onveranderd zonder probleem krijgen. Onze Italiaanse makelaarsvrienden zien het als onderdeel van hun werk om daarvoor te zorgen. Je gaat een gebouw binnen met het woord Banca of Cassa di Risparmio erop, je identificeert jezelf, je gaat door een onbeschrijflijk dik pak intensief beletterd papier heen waarop je op minstens tien (en vermoedelijk twintig) plaatsen je handtekening moet zetten, et voilà: de bankrekening is een feit, en je hebt er een betaalpas bij.

En als je erom gevraagd hebt ook enkele enveloppen met ‘geheime codes’ die je toegang geven tot voorzieningen als Banking-on-the-web of Home banking, zodat je anytime-anywhere (of in Nederlands jargon: vanuit je luie stoel) de hele dag (of de godganselijke nacht, mocht je daar zin in hebben) geld kunt overmaken naar iedereen die haar of zijn IBAN en BIC bekend heeft gemaakt.

Eigenlijk allemaal nogal gewoontjes, en nauwelijks de moeite van een stukje waard. Maar ja, BN’ers hè, die genetisch moeite hebben met betalen. Dat is natuurlijk nog tot daar aan toe, want wie zijn wij om te oordelen over de deugdzaamheid van onze bekende medemens. Laten we dat maar aan de Grote Beschikker boven op de wolk over. Maar ze moeten niet als PVV’ers hun morele niveau met ordinaire leugens gaan zitten verbloemen. Dan worden we toch een beetje bozig. En verder willen we het er hier eigenlijk bij laten. Want we zijn toch een beetje bang dat wie (al is het maar verbaal) teveel met pek omgaat…

zondag 21 november 2010

Van wie is het huis?

Als je in Italië een huis koopt is het wel prettig om zeker te weten dat degene van wie je het koopt ook echt de eigenaar is. Gelukkig hebben ze ook in Italië notarissen en het kadaster, die ongeveer hetzelfde doen als in Nederland. Alleen moet je wel rekening houden met de mogelijkheid dat Italianen net wat anders tegen het begrip eigendom aankijken.

Niet in formele zin overigens. Want als beschaafd land is Italië vergeven van de wetten waarin in onbegrijpelijke bewoordingen van mysterieuze schoonheid uit de doeken wordt gedaan hoe de zaken in elkaar horen te steken. Bovendien is de regelbehoefte van de Italiaanse staat vermoedelijk vele malen groter dan die in Nederland. In Italië zijn nog geen regeringsprogramma’s gesignaleerd ter vermindering van de regeldruk. Het zal allemaal wel te maken hebben met het feit dat Italianen een sterke behoefte hebben om alles wat de staat bepaalt te negeren. En dat schreeuwt natuurlijk om aanvullende bepalingen om het allemaal nog duidelijker te maken. Geen daden maar woorden, zogezegd.

Sociologen brengen deze zwakke staat met dikke wetboeken altijd in verband met de grote invloed van la famiglia. Wat oorzaak is en wat gevolg, mag u zelf raden. Maar dit gegeven licht wel een tipje van de sluier op met betrekking tot de vraag van wie het huis is.

Traditioneel gesproken is het huis namelijk van la famiglia. En bij oudere huizen die al een aantal generaties meegaan kan die familie aardig zijn uitgedijd. Nu is dat laatste natuurlijk een universele rekenkundige waarheid, zeker in gezinnen met (terugwerkende kracht!) meer dan drie kinderen, maar een bureaucratische mentaliteit lost dit probleem op door bij elk sterfgeval het vrijkomend eigendom meteen zodanig te verdelen dat op het eind iedereen een individueel eigen stukje heeft. Met dingen die je niet zo gemakkelijk in mootjes kunt hakken (zoals huizen) is het natuurlijk ook mogelijk voor een deel eigenaar te worden. Dat gebeurt ook in Nederland om de haverklap waar partners bijvoorbeeld ieder voor vijftig procent eigenaar zijn, maar spannend wordt het natuurlijk pas als je een tijdje doorgaat met deeleigendom en een mooie lange lijst krijgt, waarin A bijvoorbeeld voor 40% eigenaar is, B C en D elk voor 10%, E F G en H elk voor 6,2% en I J K en L samen in gelijke delen de overblijvende 5.2% hebben verdeeld.

Met dit soort situaties kan het Italiaanse kadaster prima omgaan. Niets aan de hand, kortom. Maar dan moet je het kadaster wel vertellen dat het zo is. Het kadaster leest niet spontaan de overlijdensposters die je zo vaak langs de kant van de weg tegenkomt. En gezien het traditionele (en bovendien zorgvuldig gecultiveerde) wantrouwen tegen de bureaucraten is de kans dat nabestaanden uit eigen beweging dit soort zaken doorgeven niet bijster groot, wat vermoedelijk wordt bevorderd door het feit dat je dan ingewikkelde formulieren moet invullen, speciale en prijzige bolli moet plakken en in een langdurig en vaag traject terecht kunt komen. Bovendien: in de beleving is er helemaal niets veranderd. Het huis is nog steeds van la famiglia, en een enkel en simpel overlijden van een familielid verandert daar niets aan.

Nog grappiger kan het worden door het feit dat de Italianen de afgelopen tientallen jaren verdomd reislustig zijn gebleken, en over de hele wereld zijn uitgezworven. Dan kun je de situatie krijgen dat oudoom Piero (eigenaar voor 16,3%) in 1947 naar Argentinië is geëmigreerd, waar hij naar verluid in 1983 is overleden en vijf kinderen heeft achtergelaten, waarvan Emilio naar Italië is teruggekeerd omdat hij ruzie had met iedereen en van de rest nooit meer iets is vernomen. Op het gerucht na, misschien, dat Clara is getrouwd met een Scandinavische hersenchirurg en mogelijkerwijs in Nieuw Zeeland is terechtgekomen. Als in zo’n geval achterneef Giuseppe (eigenaar voor 33,7% en in volle overeenstemming met nichten Maria en Rina – elk 9,3%, dus met zijn drieën de meerderheid) tot de eerlijke overtuiging komt dat het wenselijk is om het huis te verkopen dan ontstaat een potentieel interessante en verwarrende situatie.

We hebben dat de afgelopen acht jaar twee keer meegemaakt met huizen die onze Italiaanse makelaarsvrienden te koop aanboden. En steeds als de huizen al een tijdje op de site stonden en er sprake was van serieuze interesse werd duidelijk dat de potentieel interessante en verwarrende situatie aan de orde was. In Nederland zou je zeggen: controleer dit soort dingen nu even, voordat je het huis in de verkoop neemt, dat spaart achteraf een hoop gedoe. Maar zo’n boodschap komt in Italië niet helemaal goed over. In de eerste plaats niet door de optimistische levensinstelling dat er geen problemen zijn totdat je ze daadwerkelijk tegenkomt en je dan maar moet kijken hoe je ze oplost. Maar daarboven door de vereisten die de bella figura aan de wederzijdse omgang stelt. Op het Italiaanse platteland gaat nog heel veel op basis van vertrouwen en als iemand naar je toekomt met de boodschap dat hij zijn huis wil verkopen en je weet (in een overzichtelijke gemeenschap is dat bekend) dat hier inderdaad sprake is van een gemeenschappelijkheid tussen persoon en huis, dan ga je niet meteen zeuren om de papieren. Dat is echt helemaal brutta figura. Daar ga je wel op een geschikt moment achteraan. Bijvoorbeeld op het moment dat in het kader van de wet (en de compromesso) de caparra om de hoek komt kijken. Of het moment dat je toch aan de gang moet met het papierwerk voor de notaris. En dat alles vanuit de ervaring dat het meestal zonder problemen voor elkaar komt en dat het geen zin heeft om je van tevoren al standaard in te stellen op de meest gecompliceerde situatie.

En om dit verhaal op een zonnige wijze af te sluiten: in verreweg de meeste gevallen is er inderdaad helemaal niets aan de hand. En ook in de twee gevallen waarin van de potentieel interessante en verwarrende situatie sprake was zijn er geen brokken gemaakt. Maar vanuit onze bewolkte Nederlandse achtergrond hebben we wel een beetje het gevoel ontwikkeld dat we toch bedacht moeten zijn op dit soort ‘familieperikelen’.

Compromesso – voorlopig koopcontract

Caparra – wederzijdse boeteclausule bij in gebreke blijven

zondag 14 november 2010

Gras

Wie op het platteland van Italië een huis koopt krijgt met gras te maken. Dat kan heel veel gras zijn, bijvoorbeeld in de vorm van een stevig stuk (laten we zeggen: enkele hectaren) hooiland. Maar ook in minder extreme gevallen is er sprake van een flink stuk grond dat helemaal van boven tot onder bedekt is met gras.

Gras geeft verplichtingen. Op het platteland is het op orde houden van het groene gazon een serieuze zaak. Verwaarlozing is hier geen optie. Onbekommerd laten groeien en bloeien evenmin. Er dient dus met regelmaat gemaaid te worden. En voor de vakantiehuishouder geeft dat dus een mooie bezigheid die in de marges van de vakantie mag worden uitgevoerd.


paddestoel in de tuin: maaien of niet?

Toen we ons eerste huisje hadden aangeschaft en daarbij de complete inboedel hadden overgenomen troffen we daarin gelukkig een grasmaaier met benzinemotor aan en een stevige bosmaaier voor de randjes en steile gedeelten van het terrein. Die inboedel (het huisraad laat ik hier even buiten beschouwing, en, het moet gezegd, het linnengoed dat we overnamen was zonder uitzondering keurig gewassen, gestreken, strak opgevouwen en in plastic verpakt) was trouwens een gargantueske verzameling van voornamelijk ondefinieerbare ouwe troep.

Zuinigheid met vlijt bouwt immers huizen als kastelen en het is eeuwig zonde om wat dan ook weg te gooien, want, wie weet, komt het ooit nog eens een keer van pas. Ook met betrekking tot de grasmaaier en bosmaaier was het adagium van toepassing dat het zonde is om dingen weg te gooien. Het waren apparaten van respectabele leeftijd, liefdevol onderhouden en opgelapt en waar het moest met ijzerdraad en ingenieus laswerk bij elkaar gehouden. Het werkte nog wel (dat werd mij tenminste kundig gedemonstreerd) en ook de verschillende flessen brandstof (benzina verde voor de grasmaaier en miscela voor de bosmaaier) werden me nog even for the sake of the record aangewezen en verder werd me veel geluk gewenst met het gebruik.

Het leuke van authentieke plattelandbewoners is het rotsvaste vertrouwen dat hun eigen manier van leven en kennis van zaken universeel is. Geen haar op hun hoofd die eraan denkt dat je op een flat kunt wonen of een stadstuin kunt hebben zonder een vierkante centimeter gras (het irritante spul dat tussen de tuintegels groeit even buiten beschouwing gelaten) en dientengevolge onkundig bent van de subtiliteiten van grasmaaien met benzinegedreven apparaten. Nog los van het feit dat je niet spontaan in de gaten hebt dat benzina verde hetzelfde is als Euro95 (inderdaad groen van kleur) of weet wat je moet mengen om miscela te krijgen (overigens in elke ferramenta of doe-het-zelf zaak te koop).

Om een lang verhaal kort te maken, en zeker nadat pogingen om zelfstandig het historisch maaimateriaal aan de praat te krijgen waren mislukt: al snel gingen we over op het dumpen van de oude machines en de aanschaf van een elektrische motormaaier voor de noodzakelijke rasa erba. Met vijftig meter draad kon de gehele tuin worden behandeld. Commentaar bleef natuurlijk niet uit. Buurman Gianni zag het hoofdschuddend aan en kon niet nalaten op te merken dat elektrische apparaten voor de tuin knap gevaarlijk waren. Zo was een kennis van hem aan het gebruik van een elektrische maaier bezweken. Dat kwam overigens, bleek bij nadere vragen, doordat hij met zijn mes over de draad was heengereden en op deze wijze de boel ernstig beschadigd had. En ook dat, bleek weer even later, had niet dodelijk hoeven zijn, als hij maar had nagelaten de boel te gaan herstellen met de stekker nog in het stopcontact.

Ondanks Gianni’s goedbedoelde raad ben ik dan ook in volle gemoedsrust elektrisch blijven maaien, in de sterke overtuiging dat feloranje snoer goed opvalt tegen een groene achtergrond (of liever: op een groene ondergrond), en dat de heilige salvavita (klinkt toch veel poëtischer en sacraler dan aardlek) mij voor kwaad zal behoeden mocht ik onverhoopt eens een keertje onoplettend zijn.

Maar de tijd gaat verder en je raakt gaandeweg ingeburgerd. Dus toen we ons kleine huisje inruilden tegen een wat groter exemplaar met nog meer gras besloten we de sprong te wagen naar volwassen grasmaaimateriaal op basis van benzinemotoren. Dat heeft zeker voordelen (vooral als het spul naar behoren functioneert), waaronder een groter gebruikersgemak door de zelfaandrijving, zodat je nauwelijks meer hoeft te duwen, maar wat zijn het toch een onderhoudsgevoelige krengen en nauwelijks meer serieus te nemen aandachttrekkertjes. Als je ze niet dagelijks vertroetelt en iedere vijf minuten uit elkaar haalt en doorsmeert houden ze er bij het minste of geringste spontaan mee op.

Mijn auto heeft ook een benzinemotor, maar daar kan ik op een redelijk volwassen manier mee omgaan. Om de zestienduizend kilometer naar de garage voor een beurt, verder zorgen voor benzine in de tank en dan rijdt ie gewoon. Maar bij de kleine en fijne motortjes van het merk Briggs & Stratton (Amerikaans spul!) ligt dat heel anders. Na vijf uur moet je de olie verversen, iedere acht uur of dagelijks het oliepeil controleren en ieder jaar de filters vervangen. En dan nog loop je de kans dat het motortje er de brui aan geeft. Mijn eerste grasmaaier was nog geen jaar oud toen er iets mis ging bij het olie verversen. Ik was meer tijd kwijt met de montage (de handleiding was, laat ik het simpel zeggen, niet van Ikea-kwaliteit en ik hield heel klassiek enkele niet essentiële onderdelen over) en het gedoe er omheen dan dat ik er maaiuren voor terug kreeg. Mijn tweede (gelukkig wel een mooiere, met Ready-start systeem, bij de vakhandel gekocht en klaar voor gebruik meegenomen) vertikte het, vijf maanden na aanschaf en zes weken alleen gelaten in de schuur, om te starten. Hoe zo Ready-start ?

Bij controle bleek het benzinefilter verstopt, ondanks het feit dat ik keurig conservante aan de benzina verde had toegevoegd. ’Ach, meneer,’ zei de meccanico die het euvel verhielp filosofisch (of was het berustend?), ‘vrouwen en motoren hebben alle twee veel aandacht nodig’. Dat is misschien wel zo, bedacht ik me terug op weg naar huis, maar moet je daar blij mee zijn? Vrouwen is één ding, want voor die aandacht krijg je heel veel terug (ik laat het aan de lezer zelf over daar haar of zijn eigen voorstellingen van te maken). Maar wat krijg je terug van een grasmaaier? Hij gaat echt niet uit zichzelf grasmaaien, en ook de rommel moet je zelf opruimen.

maandag 1 november 2010

Si mangia bene

Vermoedelijk eet een Italiaan gemiddeld meer buiten de deur dan een Nederlander. Dat zal er wel de oorzaak van zijn dat Italianen een warme belangstelling hebben voor openbare eetgelegenheden en de ervaringen die men met deze gelegenheden heeft. In het kader van het lekkerbekken worden bovendien dikke boeken volgeschreven, zoals de Guida Critica Golosa die we een tijdje geleden hebben aangeschaft. Daarin schrijft de Presidente van de Regione Piemonte, mevrouw Mercedes Bresso ons bij wijze van welkom zo’n beetje toe, dat de geschiedenis van Piemonte via recepten en menu’s kan worden beschreven.


In streng contrast met de belangstelling voor eten buiten de deur is de kwaliteit van het idioom waarvan men zich bedient om de eetervaring te beschrijven. Dat gaat ongeveer als volgt:
  • Zeg Francesco, heb je nog lekker gegeten gisteravond?
  • Nu je het zegt, Amadeo, ik ben gisteren met mijn vrouw en haar ouders naar de Osteria Crota d’Calos gegaan, in Calosso.
  • Calosso, ligt dat niet in de buurt van Canelli?
  • Iets verder weg, in de richting van San Stefano Belbo, bovenop een heuveltop. Prachtig uitzicht overigens over de omringende dalen.
  • En hoe was het eten daar?
Nu wordt het gevaarlijk en moeilijk. Probeer maar eens de ultieme smaaksensatie te omschrijven. Veel hangt af van de juiste woordkeuze. Op het voorhoofd van Francesco verschijnen diepe denkrimpels. Hij heft de ogen ten hemel, als om inspiratie te vragen van de hogere macht. Zijn gelaat krijgt de pijnlijke uitdrukking van verstopping als hij worstelt om de woorden te vinden die alles zeggen zonder in uitweidingen en oeverloos culi-gezwets te vervallen. De lippen spannen zich als om deze alleszeggende woorden er uit te persen. Zweetdruppels verschijnen op zijn wangen. Dan klaart zijn hele gemoed op omdat het juiste antwoord klaar is om gelegd te worden. Amadeo, verklaart hij dan langzaam en bedachtzaam, elke lettergreep benadrukkend, met de autoriteit van de kenner die er geweest is: Si mangia bene.


Anticlimax der anticlimaxen! Zo ken ik er nog wel een paar! Je kunt er goed eten! Kan het nietszeggender? Mooie boel, is het soms de bedoeling dat we bij tijd en wijlen in restaurants terecht komen waar je niet goed kunt eten? Waar zijn restaurants anders voor? Maar wat was er dan zo lekker? Welke speciale gerechten waarvan je het bestaan niet eens vermoedde zijn op tafel verschenen? Zelfs in ons culinair-arme Nederland wordt informatiever en onderhoudender gesproken over de laatste restaurantervaring. “Gisteren toch zo lekker gegeten in de Zwarte Sahel. Gepocheerde sprinkhanen uit de Serengeti. Heerlijk knapperig in een pikante saus. Moet je ook eens proberen. Vooral die combinatie met gestremde melk was zooooo verrassend.”


Tsja, cultuurkloof…. We vergeten hier even dat de gemiddelde Italiaan niet buiten de deur gaat eten om iets anders te proeven dan thuis. Uitgezonderd misschien ultramoderne cosmopolieten uit Milaan of zo. Al die nieuwlichterij is helemaal niets gedaan. Zoals mama kookt zou het overal moeten zijn, alleen misschien met iets versere kruiden en minder kans op aanbakken. Wat je gegeten hebt is dus eigenlijk helemaal niet zo interessant (en daar hoef je het dus ook niet over te hebben), als het maar goed is.


Nog even iets anders: inderdaad hebben we gisteren buiten de deur gegeten in de Osteria Crota d’Calos, maar dan wel met Marco en echtgenote. Wat ook zo typerend is voor Italiaanse restaurantgewoonten: de moeite die het kost om te mogen betalen. Het is me gisteren weer niet gelukt. Marco was me voor, maar gaan betalen voor de koffie wordt opgediend vind ik eigenlijk een vorm van vals spelen. En niet voor het eerst! Ik ben ook een keer tegengehouden door een lid van het bedienend personeel, zodat Marco een beslissende voorsprong kon nemen. Het is vast iets Freudiaans, of minimaal heeft het met onore te maken. Betaalpotentie is tenslotte ook potentie, of zoiets. Bij de uitgang, toen duidelijk was geworden dat ik wederom achter het net had gevist, hebben Yolanda en ik Marco plechtig laten beloven dat wij de volgende keer… Het is echter verre van uitgesloten dat deze belofte ruim voor de volgende keer in de nevelen van de vergetelheid is opgelost. Italianen houden immers van vastigheid en traditie.


En hoe we gegeten hebben? Met mes en vork. En verder het hele vierluik van het cena (antipasto, primo, secondo, dolce, caffè). Veel gerechten die een Piemontese mama had kunnen bereiden, zoals sformato di porri con fonduta, en uova affogate in una ‘bagna ‘d bulé’. En hoe dat allemaal smaakte? Nou, laat ik er slechts dit van zeggen: si mangia bene.