zondag 18 mei 2014

Gianni

Als je in Italië een huis koopt mag je er toch wel van uitgaan dat je Italiaanse buren krijgt. Soms valt dat misschien niet zo heel erg op, als je bijvoorbeeld de trotse eigenaar bent geworden van een podere die molto isolato ver weg buiten elke bebouwde kom gelegen is aan het eind van een pittoreske en bijzonder onverharde landweg. Dan heb je nog steeds buren, je ziet ze alleen niet. Als je in Italië geen Italiaanse buren hebt, maar je blijkt te bevinden in een semikosmopolitische subcultuur waarin een mengeling van Engels, Frans en Zweeds wordt gesproken, dan staat je huis vermoedelijk in Toscane. In  dat geval kun je jezelf de vraag stellen of je wel een huis in Italië hebt gekocht.

Meestal gaat het echter goed (in ieder geval in het gebied waarin wij als Droomhuis Italië onze diensten aanbieden) en krijg je te maken met echte Italianen als buren. Er zijn Engelse boekenschrijvers (de schrijver Tim Parks is hier een voorbeeld van met zijn boek Italiaanse buren) die van het begrijpen van dergelijke buren een bijna antropologische queeste maken vol onbegrijpelijke en uiterst koddige misverstanden. Dit heeft overigens meer te maken met het totale Britse onvermogen tot culturele diversiteit dan met de hoedanigheden van de Italianen per se. Maar op dit soort zaken gaan we mogelijk bij een andere gelegenheid eens nader in.

Laten we ons echter vanaf dit punt rechtlijnig concentreren op het eigenlijke onderwerp van dit bericht: op Gianni, die onze eerste Italiaanse buurman was. We schrijven verleden tijd, want intussen zijn we verhuisd. Dat geeft de gelegenheid om onbekommerd over hem te schrijven. Mocht hij deze blog eens onder uiterst onwaarschijnlijke omstandigheden door de vertaalmachine van Google halen dan is er nog steeds geen man overboord dan wel een onschuldige steen des aanstoots gevonden. Dit bijkomend voordeel heeft een zekere relatie tot het feit dat Gianni niet in alle opzichten even sociaal vaardig was. Wat overigens niet een oordeel is dat we vanuit ons Hollands onbegrip zijn gaan vellen, maar dat ons is ingefluisterd door de Italiaanse vrienden van twee huizen verder. Maar sociaal vaardig of niet, hij blijft het onderwerp van dit bericht, en over hem gaan we dus schrijven.

In de kleine borgo waar zich ons huisje bevond was Gianni de enige permanente inwoner. Als laatste representant van het nobele ambacht van contadino gaf hem dat het voorrecht en de plicht om zo’n beetje alle graslanden in de wijde omtrek te bemaaien. Gianni was als laatste overgebleven, nadat de ene zus getrouwd was in een dorp zo’n tien kilometer verderop en de andere zus heel veel verderop in Engeland haar getrouwde heil had gezocht en zich een nieuw en aangepast onvermogen tot culturele diversiteit had verworven. Daaraan kan worden toegevoegd dat de eerste paar jaar ook de moeder van Gianni nog in leven was en rond het huis rondscharrelde. Toen haar ouderdom echter tot de bekende onvermijdelijke gevolgen leidde bleef Gianni alleen over en kon hij zijn ingeboren talenten van enigszins zonderlinge kluizenaar ten volle gaan ontplooien.

Maar met deze typering doen we hem enigszins onrecht. Hij had ook een sociale kant en op basis daarvan de behoefte om zijn alleenheid bij tijd en wijlen te compenseren. Anders gesteld: als hij op zijn praatstoel zat kon hij je ongeveer letterlijk de oren van de kop kletsen, op een zodanig indringende wijze dat alleen de meest valide aller redenen (‘Gianni, de pranzo staat op tafel, ik moet nu echt gaan’) de monoloog kon beëindigen. Ter nuancering moet echter wel worden opgemerkt dat het ook heel boeiend kon zijn om Gianni te horen oreren. De omgeving van de borgo was zijn habitat. Hij kende er elke boom en elke steen en was in staat met zijn verhalen het oude, eerlijke, arme boerenleven te doen herleven. Om een moderne win-win situatie te creëren hebben wij er wel eens aan gedacht een giro di Gianni te organiseren, waarin tegen betaling belangstellende buitenlanders door Gianni zouden worden rondgeleid om alles te leren van het voorgoed verloren dorpse leven. Win-win: voor Gianni om zijn verbale behoeften te bevredigen; voor ons om niet te vaak dezelfde verhalen te hoeven horen.  Het geld zouden we gebruiken ter verfraaiing van het dorp en om de bewegwijzering naar de bezienswaardigheden op orde te brengen.

Dit echter allemaal terzijde.

Toen Gianni’s moeder nog leefde (een klein en uiterst vriendelijk vrouwtje dat ter hoogte van de heupen van krommigheid een bijna haakse bocht maakte en zich altijd voortbewoog met behulp van een stok) was de natuurlijke orde der dingen in grote lijnen intact. Gianni heerste in de wereld buiten het huis, en Gianni’s moeder bewoog zich in de microkosmos tussen keuken en moestuin, en verschoonde vermoedelijk ook de bedden. Na haar dood ging dat paradijs verloren. Wat heeft een man te zoeken in de keuken? Behalve dan in het kastje waarin de wijn wordt bewaard? Gelukkig kon Irena, de zus die in het dorp tien kilometer verderop was getrouwd de leegte vullen. Ze had voor die tijd al op bescheiden wijze haar moeder terzijde gestaan, maar nu ging ze functioneren als een Italiaanse familievariant van tafeltje-dek-je. Daarin ontstond een grote regelmaat, waarin voor iedere dag van de week vaste recepten werden bereid en aangeleverd. Op woensdag waren er cipolle ripiene, die we wel eens geproefd hebben. Ze waren toch over, zo vertrouwde Irena ons toe, want Gianni hield eigenlijk helemaal niet zo van cipolle ripiene.



We vellen geen oordeel of Gianni op dit punt gelijk had, maar het gerecht is nooit op onze favo-lijst terechtgekomen. En dat is een mooie gedachte om dit verhaal even te onderbreken en het later weer eens te vervolgen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten